Gracieus drijven de ranken Zwanen in zilver flonkerend Oudeschans.
En op een tak, wat blad ging spruiten, doet daar een Mus zijn Lente dans.
De Zon werpt speels Haar lauwe stralen op druppels glinsterend ochtenddauw.
Zacht pikt een merel naar een vrouwtje waar hij in mei mee paaien wou.
Een nieuw Seizoen staat op ontluiken. Zelfs op de Zuiderkerk, de Haan,
spontaan een loflied leek te kraaien. Zich daarin goudvonkend liet gaan.
Langzaam verschuilen oude gevels zich achter bomen op de gracht.
Het groen begroet als oude vrienden waarop zolang al werd gewacht.
De bladeren heel lang moest ontberen tegen sneeuw en stormgeweld.
De gevels, door de kale takken, zwaar op de proef waren gesteld.
Door weer en wind zo hard geteisterd, wat van geen enkel wijken wist,
naar het nieuwe groen had uitgekeken wat het zo node had gemist.
Op de Nieuwmarkt staan weer terrassen. Bevolkt door lui in jas met das.
Maar maart, die Lente ligt te baren, in Zonnetje wat bleekjes was,
vervaarlijk met Haar staart kan roeren. En vaak in oude doen vervalt.
Daardoor het feest van de geboorte soms voor Haar eigen kind verknalt.
Dit kind, door gure wind en regen, raakt vaak schijndood en compleet stil.
Ook hard moet vechten voor Haar leven onder april zijn ijzige wil.
Hoe pril de Lente ook kan ogen op weg naar de volwassenheid,
moet er de Winter aan geloven, hij raakt de wilde haren kwijt.
Ondanks hij toch blijft protesteren, wat aan zijn machtspositie kleeft,
moet hij de Pijp aan Maart gaan geven omdat de jeugd de toekomst heeft.
Zwak en vermoeid zal hij verdwijnen. Zonder een smet op zijn blazoen.
Hij moest zich slechts gewonnen geven aan een fonkelnieuw Seizoen.
Op vele pleinen met plantsoenen waarin een wonder zich ontluikt-
als bode van een zachte Lente de milde geur van de Krokus ruikt.
Soms wil wat sneeuw hen nog bedekken. Dit door een milde Zon gauw smelt.
De Winter legt zijn stuip te trekken. Maar als Seizoen is uitgeteld.
Hormonen gaan zich driftig roeren. Het gaat aan Mens noch Worm voorbij.
In menig buik komen weer Vlinders. Metamorfose in de mei.
Van macro- tot aanmicro wezens het levenslicht door Lente ziet.
Aan heel nieuwe generaties een kort of heel lang leven biedt.
Wat al een tijd leek afgestorven in glorie wordt gereïncarneerd,
gelijk aan triest ogende bomen het nieuwe blad zich presenteert.
Wat in Natuur, met al Haar grillen, helaas zo kort maar had geleefd,
maar niet voor altijd was ontnomen, daar weer een nieuw impuls aan geeft.
Natuur niet is te evenaren. Of steekt Haar zelfs maar naar de kroon.
Sinds Haar bestaan, daar naar moet raden, zet zij Haar eigenwijze toon.
Door Haar Natuur, uit grote liefde, steeds weer opnieuw het leven schenkt.
Maar even lief, zonder te haten, Haar schepping weer om ‘t leven brengt.
Zij laat Haar ritme niet bepalen door wat zij heel natuurlijk doet.
Zij geeft en neemt. Is niet inhalig in wat Zij doet?! Zo gaat het Goed.
Henk